Volgens artikel 48 van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid, dienen de CRB en de NAR ieder jaar gezamenlijk een globale evaluatie te maken van de toepassing van hoofdstuk VIII “Startbaanovereenkomst” van dezelfde wet. Die evaluatie moet meer bepaald slaan op de naleving van de aanwervingsquota die zijn bepaald in artikel 39 en op de verdeling van de nieuwe tewerkstelling tussen mannen en vrouwen. Het huidige verslag is al het negende in de reeks en heeft betrekking op de jaren 2004-2019.
De Raden stellen op basis van de RSZ-cijfers vast dat het aantal ondernemingen in de private sector dat voldoet aan de individuele verplichting van 3% gedurende de periode 2004-2019 achteruitging. In 2004 voldeed meer dan negen op tien grote privéondernemingen, vijftien jaar later is het aandeel teruggelopen tot 76,1%. Deze dalende trend werd al in vorige rapporten vastgesteld, maar in de huidige evaluatie zijn meerdere verklaringen onderzocht. In de social-profitsector blijft het aantal ondernemingen dat voldoet aan de individuele aanwervingsverplichting van 1,5% vrij hoog (95,6% in 2019). In de federale overheidssector haalt minder dan de helft van de grote instellingen de aanwervingsquota van 3% (46,7% in 2019). De niet-federale overheidsdiensten hebben een individuele verplichting van 1,5% en het aandeel schommelt tussen 73,6% (gewesten en gemeenschappen) en 98,0% (OCMW’s) in 2019.
De Raden stellen vast dat de globale doelstelling van 4% voor de hele privésector over de volledige onderzochte periode ruimschoots wordt gehaald.
Het verslag gebruikt statistische gegevens tot en met 2019 en beschrijft dus de situatie in het pre-coronatijdperk. Aangezien de coronacrisis de arbeidsmarkt grondig verstoort, roepen de Raden des te meer op voldoende aandacht te blijven hebben voor de tewerkstellingssituatie van jongeren, meer in het bijzonder van kortgeschoolde jongeren.