Begin maart hebben de deskundigen van de Europese Commissie het Landverslag in het kader van het Europees semester gepresenteerd ter attentie van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en de Nationale Arbeidsraad. Dat verslag evalueert de Belgische economie in het licht van de door de Europese Commissie gepubliceerde jaarlijkse strategie voor duurzame groei en van de Europese aanbevelingen voor België.
De deskundigen van de Commissie hebben vooral gefocust op een algemene stand van zaken m.b.t. de verschillende hervormingsuitdagingen en -prioriteiten in België. Enkele hoofdpunten.
Vooreerst de overheidsfinanciën. wat belet het hoofd te bieden aan de risico’s die wegen op de economie. Volgens de Commissie moet ervoor worden gezorgd om niet kwetsbaar te zijn door een stijging van de rentevoeten, om marges te behouden in het geval van een groeivertraging, maar ook om reserves in stand te houden teneinde prioriteit te kunnen geven aan groeigenererende uitgaven.
Daarmee legt de Commissie de vinger op de zwakke overheidsinvesteringen. Het gaat om een structureel probleem dat wordt gekenmerkt door een forse afkalving van de publieke kapitaalvoorraad, in hoofdzaak, maar niet alleen op het niveau van de infrastructuur. Parallel daarmee moet een diepgaande reflectie over de uitgaven op alle beleidsniveaus worden gevoerd. Zo bestudeert het federale niveau de mogelijkheid om uitgavenevaluaties in het begrotingsproces in te voeren.
Wat de werkgelegenheid betreft, profiteren bepaalde bevolkingsgroepen - de immigranten en de laaggeschoolden om te beginnen - niet van de opklaring op de arbeidsmarkt. Hetzelfde geldt voor de inactiviteit, die weliswaar terugloopt, maar toch hoog blijft. Volgens de Commissie moet er misschien over worden nagedacht de fiscaliteit op arbeid te herzien - de gemiddelde Belgische loontrekker wordt meer belast dan elke andere gemiddelde Europese loontrekker - alsook bepaalde uitkeringen die er niet toe aansporen om meer te werken.
Ook aan het activeringsbeleid moet aandacht worden besteed en de nadruk moet worden gelegd op levenslang leren. Volgens de Commissie kunnen diverse factoren, zoals de anciënniteitspremies en de fiscaliteit, bijdragen tot de lage participatie aan volwasseneneducatie. Op basis van de PISA-enquêtes haalt de Commissie aan dat de onderwijsuitgaven hoog zijn, maar de resultaten teleurstellend. Ze zijn niet alleen zeer matig in de Franse gemeenschap, maar in globo ook zeer ongelijk volgens sociale afkomst en migratieachtergrond.
Evenals de OESO onderstreept de Commissie dat de productiviteitsgroei meer verzwakt dan in andere landen. Deze verslapping kan worden verklaard door zowel structurele factoren, die de ontwikkelde landen gemeen hebben, als eigen Belgische kenmerken: te weinig STEM-profielen (wetenschappen, technologie, engineering en wiskunde), te hoge administratieve en reglementaire lasten of nog de impact van O&O die misschien te weinig wordt verspreid of vertaald in economische resultaten.
Wat ten slotte het klimaat betreft, benadrukt Europa in het bijzonder twee sectoren waar meer inspanningen moeten worden geleverd. Vooreerst de vervoerssector, waar belangrijke investeringen nodig zijn, met name in het openbaar vervoer en dan vooral in het spoorvervoer. Voorts moet worden nagedacht over het feit dat de weggebruikers nu maar een fractie betalen van de negatieve externe effecten die ze veroorzaken. De tweede sector is het bouwbedrijf, aangezien de energieprestaties van de Belgische woningen in het algemeen de laagste van de Unie zijn.