De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft op donderdag 1 februari 2024 een wetsontwerp van staatssecretaris voor Consumentenbescherming Alexia Bertrand goedgekeurd dat het oud Burgerlijk Wetboek wijzigt om bijzondere bepalingen in te voeren betreffende de verkoop van levende dieren aan consumenten. De algemene regels inzake de wettelijke garantie voor goederen zijn immers onvoldoende afgestemd op de specifieke situatie van de verkoop van levende dieren.
De nieuwe regelgeving voert een garantietermijn van één jaar in, waarbij er sprake is van een “omkering van de bewijslast” ten aanzien van de verkoper. Dit betekent concreet dat een eigenaar van een dier voortaan, ingeval het dier ziek wordt of overlijdt, tot een jaar na aankoop recht zal hebben op een vervangend dier, een terugbetaling of medische zorg voor het aangekochte dier. De eigenaar van het dier zal bovendien niet meer moeten aantonen dat de fout bij de verkoper lag, maar de verkoper zal zelf moeten kunnen bewijzen dat hij niet in fout was.
Voorts bepaalt de nieuwe regelgeving dat de verkoper moet verzekeren dat alle informatie over het dier in de verkoopovereenkomst overeenstemt met de realiteit en dat het dier vrij is van infectieziektes en aangeboren afwijkingen. Bovendien moeten dieren ook de vereiste vaccins hebben gekregen. Nieuwe eigenaars dienen ook correct te worden geïnformeerd over de verdere vaccinaties en de nodige leefruimte, voeding en verzorging van het dier.
De nieuwe regelgeving zorgt er verder voor dat, in geval van dringende problemen bij het dier, de eigenaar vanaf nu meteen een dierenarts naar keuze kan raadplegen. De eigenaar moet de verkoper dan bewijsstukken bezorgen, waarna deze laatste de medische kosten kan terugbetalen.
De brc Verbruik pleitte reeds in haar advies van 3 september 2019 (CRB 2019-1660) voor een aangepaste wetgeving voor dieren. Ze stelt met tevredenheid vast dat het wetsontwerp dat op 1 februari 2024 door de Kamer van Volksvertegenwoordigers werd goedgekeurd, in grote lijnen rekening houdt met de aanbevelingen die ze formuleerde in haar tweede advies van 16 december 2021 (CRB 2021-3415) met betrekking tot dit wetsontwerp.